Jeff Stark
Het lukt niet overal
Het eerste dat je opvalt aan OT301 is dat de deur open is. Dit is belangrijk.
Die deur ligt aan een drukke straat, de gelijknamige Overtoom. Je loopt naar binnen, wanneer je maar wil, en het tweede dat opvalt is de behoorlijk slechte graffiti die er hangt. Ook dit is belangrijk. Ik kom er later nog op terug.
Je staat onder een klein gebouw van drie verdiepingen, dat pal voor het perceel van OT301 ligt, vlakbij de straat. Je loopt eronderdoor en belandt op een soort pleintje. Hier vind je nog meer graffiti. Maar wat je vooral ziet is een groot gebouw. Mooi is het gebouw niet. Dit is niet belangrijk.
Binnen tref je wel of geen mensen aan. Dit hangt af van het tijdstip. Tijdens de weekenden gebeurt er bijna altijd wel iets. Een concert, een trapezecursus, een kinderfeestje of misschien wel een galerieopening. Als je geluk hebt is er een groepje Italiaanse muzikanten dat voor een zaal vol stampende folkdansers speelt.
Er is veganistisch eten op dinsdag, donderdag, vrijdag en zaterdag. Het eten is meestal het lekkerst op donderdag, maar de menigte bezoekers het meest divers op vrijdag. Jij kiest wat je belangrijker vindt.
Overal hangen flyers en posters. Sommige flyers zijn voor shows in OT301. Sommige zijn handgeschreven en gekopieerd. Sommige zijn ontworpen en gedrukt. Er zijn posters voor andere kraakpanden en buurtcentra in Amsterdam. Ze maken deel uit van een netwerk van locaties met een vergelijkbaar verleden en gedeelde waarden. Je kunt in deze wereld leven, van één plek naar de volgende gaan en weer terug. Dat zou geen slecht leven zijn.
Subculturen
Er zijn mensen die denken dat cultuur en leven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ik ben een van die mensen. Met cultuur bedoel ik de artistieke, politieke en intellectuele uitingen van een bepaalde groep mensen. En wanneer ik stel dat deze uitingen onlosmakelijk met het leven verbonden zijn, bedoel ik vooral dat ik niet zou willen leven in een wereld zonder andere mensen. Cultuur is wat ons bindt.
Ik ben te gast in OT301. Of eerder: ik was als kunstenaar te gast in OT301, want tegen de tijd dat jullie dit lezen ben ik alweer terug. Gedurende een saaie maar productieve maand woonde ik in een kleine studio van twee kamers op de bovenste verdieping van het hoofdgebouw. De meeste tijd bracht ik door met het werken aan een script voor een theaterstuk op locatie dat ik vlakbij mij thuis, in Brooklyn, New York, zal gaan produceren. Ik kan niet zeggen dat ik dit nergens anders had kunnen doen, maar OT301 gaf me de kostbare tijd en ruimte om me te focussen en het netwerk te mobiliseren dat ik nodig heb om het soort projecten dat ik maak te realiseren.
Tijdens mijn maand in OT301 heb ik gezien dat het een plek voor cultuur is. Belangrijker nog, het is een plek die openstaat voor en actief bezig is met het creëren van subcultuur. Met ‘subcultuur’ bedoel ik opnieuw artistieke, politieke en intellectuele uitingen, maar in dit geval van een groep mensen die er bewust voor kiest zichzelf op een bepaalde manier te identificeren, een groep die bijna per definitie in opkomst is en zich verzet tegen de dominante cultuur. Subculturen kunnen vercommercialiseren en opgenomen worden in de heersende cultuur waarvan ze deel uitmaken, maar onvermijdelijk is dit niet.
In OT301 wordt subcultuur door en voor de subcultuur zelf gecreëerd. Dat hoeft niet per se als iets slecht, of als beperkend te worden uitgelegd. In plaats daarvan is het een daad van generositeit, die wederkerig en gepassioneerd is. Het is iets uitzonderlijks, dat niet door bureaucraten kan worden bereikt; het vergt het begrip van de kunstenaars en activisten die de ruimte zelf voortdurend gebruiken. Het vergt de betrokkenheid om ergens aan te willen werken.
De beste cultuur komt vaak spontaan tot stand. Dit geldt ook voor dans en de zuiverste vormen van spel. Maar de meeste cultuur is zwaarbevochten. Je moet ervoor werken. Het vergt tijd. En middelen, zoals studio’s en repetitieruimtes, tijdelijke galeries en klaslokalen. En soms ook geld.
Maar het belangrijkste is ruimte.
Ruimte is zo kostbaar voor kunstenaars dat ze zichzelf er vaak in verliezen. Ze verdwijnen in hun studio’s. Dat is een van de redenen waarom wat de kunstenaars in OT301 hebben gedaan zo bijzonder is: ze hebben een verlaten filmschool ingenomen en tot kraakpand omgeturnd. En van een kraakpand maakten ze een centrum. Uiteindelijk hebben ze zichzelf georganiseerd om de huur te kunnen betalen. En daarna zijn ze erin geslaagd om het gebouw zelf te kopen.
Dat is niet makkelijk. Het is hard werken, en het leidt gemakkelijk af, vooral als je kunstenaar bent. Dus is het nog indrukwekkender dat ze nooit uit het oog zijn verloren waar dit pand voor staat voor de kunstenaars die het delen, en de mensen die het gebruiken. Het kan niet duidelijk genoeg gezegd worden: de mensen die dit voor elkaar gekregen hebben – en inmiddels eigenaar zijn geworden – hebben hun positie, hun geluk, en hun eigen kracht aangewend om een ruimte te creëren die ook toegankelijk is voor anderen. Ik zou willen dat het niet zo ongebruikelijk was.
Veldonderzoek in Brooklyn
Ik ontmoette Ivo Schmetz en Nienke Jansen, de twee leden van OT301 die in New York op een soort onderzoeksmissie waren, in 2011. Ivo e-mailde me en zei dat ze wilden komen praten over de undergroundscene. En vooral enkele plekken in New York bezoeken en de mensen erachter ontmoeten.
De reden dat ze met mij wilden praten is dat ik een nieuwsbrief genaamd Nonsense NYC verstuur. In een bescheiden bui noem ik het een nieuwsbrief over undergroundevenementen, en herinner ik iedereen eraan dat ik woorden als ‘underground’ heel zelfbewust gebruik. Wanneer ik indruk op iemand wil maken, zeg ik dat Nonsense New York een levendige bron is voor de meest creatieve gemeenschappen in New York, en dat het je leven kan veranderen. Ik verstuur deze nieuwsbrief nu al tien jaar elke week.
Ik weet niet precies hoe ze bij mij terecht zijn gekomen. Maar ik herkende Ivo en Nienke onmiddellijk. Niet aan hun gezicht of functie, maar omdat ze in een e-mail vertelden dat ze krakers uit Amsterdam waren. Ik verwachtte dat ze onafhankelijke alleskunners waren. Dat ze radicaal zouden zijn. Dat ze deel uitmaakten van een grotere gemeenschap creatieve mensen die gepassioneerd genoeg zijn om strijd te leveren met de politie, de buren vriendelijk te woord te staan en een gemeenschap op te bouwen; kraken is in Europa een sociale daad. Ik heb veel steun gehad van en ben zeer beïnvloed door autonome gemeenschappen in Berlijn, Amsterdam, Barcelona en Venetië de afgelopen tien jaar, vooral op festivals van verschillende kraakpanden. Ik heb Ivo en Nienke gezegd dat ik voor ze zou doen wat ik kon.
Dat werd een veldexpeditie door Brooklyn, langs Queens. Ik heb ze Adam Katzmans Jerko laten zien, een experimenteel milieulab in de vorm van een woonboot op het hevig vervuilde Gowanus Canal. Ik liet ze het House of Yes zien, een bovengrondse studio en tevens performancepodium. Daarna bekeken we een afgedankte ferry die voor anker ligt in de Newtown Creek, waar een dozijn kunstenaars leeft als kunstpiraten. En we eindigden bij de Flux Factory, een kunstcollectief en woonruimte in Queens, dat na twintig jaar nog steeds actief is. Ik wilde Ivo en Nienke vormen van verzet laten zien, alternatieve manieren van leven en creatief zijn in New York.
Later hebben ze dubbel en dwars iets terug gedaan door OT301 voor me open te stellen om een maand aan mijn eigen werk te werken. Dit gebeurde allemaal via e-mail en bij het eten van pizza, zonder aanvragen, beloften of papierwerk.
Stedelijke ruimte in New York
Ik ben trots op mijn New Yorkse subculturen. Ze zitten vol creatieve, hardwerkende mensen die heel veel geven om vakmanschap, gemeenschap en plezier. Maar ik moet er ook op wijzen dat alle undergroundplekken die ik Ivo en Nienke heb laten zien gehuurd of tijdelijk zijn. Het is vrijwel onmogelijk om in New York eigenaar te worden van culturele ruimte, en al helemaal als het een plek is voor subcultuur.
Ik ben geen expert met autoriteit op het gebied van vastgoed of stadsplanning, en kan dus niet verklaren waarom dat zo is. Wel kan ik enkele algemeen aanvaarde waarheden herhalen. Een daarvan is dat vastgoed hier exorbitant duur is, en dat speculatie met leegstaande panden de prijzen nog verder opdrijft, buiten het bereik van do-it-yourself-initiatieven. Erger nog is dat strenge verzekeringseisen en een cultuur waarin mensen meteen naar de rechter stappen het moeilijk maken om lege ruimte te gebruiken, zelfs op tijdelijke basis.
Tijdens ons veldonderzoek in New York vroeg Ivo waarom er geen mensen waren die de grote lege ruimtes betrokken die hij in Brooklyn tegenkwam. Ik vertelde hem dat ze dan gearresteerd zouden worden – of aangeklaagd. Ik weet niet wat erger is.
Een ander probleem is dat kraken in New York inmiddels al twintig jaar verboden is. Een paar vroegere kraakpanden zijn verwikkeld in een proces dat moet leiden tot de aankoop van hun panden – een deal die de slimste krakers lang geleden al met de stad sloten – maar de meeste panden worden door de oorspronkelijke krakers alleen nog als woonruimte gebruikt. Twee belangrijke uitzonderingen zijn ABC No Rio, dat nog altijd punkconcerten mogelijk maakt en een bibliotheek voor zines huist, en C-Squat, dat op de benedenverdieping van hun gebouw het Museum voor Heroverde Stedelijke Ruimte opende; beide organisaties zijn – net als OT301 – ondanks compromissen aan het stadsbestuur trouw gebleven aan hun oorspronkelijke idealen.
Maar over de gehele linie hebben deze obstakels tot een stad geleid waarin kunstenaars moeten werken zonder ruimte, of enkel dankzij de steun van bureaucratische kunstinstituten aan goedkope ruimte kunnen komen, zoals de Lower Manhattan Cultural Council, die voor negen maanden studio’s verhuurt in tijdelijk leegstaande kantoorgebouwen. Maar alleen als je maanden van tevoren massa’s papierwerk hebt ingevuld, en alleen als zij bepalen dat je de juiste kunst maakt en de juiste taal spreekt, en het juiste type aanvraag schrijft.
Kunstenaars in New York reageren hier vaak op door vaak kleine lofs te huren. Of ze slaan de handen ineen en huren kleine gebouwen. Of trekken rond. Een paar rijke of fortuinlijke kunstenaars zijn in staat een gebouw kopen, en enkelen van hen kiezen ervoor de ruimte open te stellen voor anderen. Het is een genereus gebaar in deze sombere situatie, maar om veel redenen niet ideaal.
Deze situatie, waarin kunstenaars rondtrekken en er een gebrek aan middelen is, heeft ook goede kanten. Kunst uit New York heeft iets maniakaals. Je ziet vaak vernuftige oplossingen voor tijdelijke en publieke ruimten. En ik denk dat er minder gewacht wordt op subsidies en toestemming dan in, bijvoorbeeld, Londen. Onze drang om dingen zelf te doen is adembenemend.
Dit alles betekent wel dat velen van ons veel tijd kwijt zijn aan de honderd en een baantjes die we doen om de huurbaas te kunnen betalen. Het is moeilijker om iets terug te geven aan de gemeenschap. En het rondtrekken maakt ons ook tot een gemakkelijk doelwit van complexe krachten als gentrification en herontwikkeling. Als ik de keus had zou ik liever een vervallen winkel bezitten dan een enorm warenhuis. Maar na bijna 15 jaar in New York te hebben gewoond, staat geen van die opties tot mijn beschikking. In plaats daarvan doe ik de meeste van mijn projecten legaal, op tijdelijke festivals, en illegaal in verlaten gebouwen en in de openbare ruimte. En ik geef iets terug door eens per week een nieuwsbrief te versturen. We doen allemaal wat we kunnen.
Daarom weet ik dit: in New York bestaat er niet zoiets als OT301. En als kunstenaar, en New Yorker, kan ik zeggen dat New York er armer door is.
Experiment
Je krijgt in OT301 het gevoel dat er manieren zijn waarop je deel kunt uitmaken van het gebouw. Je loopt zo naar binnen – de deur staat altijd open. De ruimte is niet volledig transparant, en dit kan voor problemen zorgen. De laatste dertig jaar hebben radicale gemeenschappen overal ter wereld immers de nadruk gelegd op horizontale organisatiestructuren en het aanwijzen – zo niet afschaffen – van indirecte en charismatische macht.
Maar dit gebrek aan volledige transparantie is geen heel groot probleem. Aan het einde van de dag weet je waar je staat, waar je bij past. Als je lang blijft zul je vrijwilligers tegenkomen die rondhangen in de gangen, terwijl ze sigaretten roken en bierflesjes verzamelen. Je kunt met de mensen van de bar praten. Je kunt een gesprek aanknopen met de man die het cinemaprogramma doet op dinsdagavond. Je kunt yogales nemen.
Je krijgt het gevoel dat OT301 geen plek is die door getrainde experts wordt gerund. Je ziet dat het door kunstenaars wordt gedragen. De mensen die bij De Peper werken, het veganistische restaurant, zijn informeel en relaxt. Soms vergeten ze dat je koffie hebt bestelt. De soep is niet perfect. Je denkt: ik zou met ze kunnen werken.
Dit is altijd belangrijk, maar vooral in Nederland, waar je drie jaar in opleiding bent om in een fietsenwinkel te kunnen werken. Dit is een cultuur van specialisten. OT301 contrasteert daarmee en voelt als een plek waar je iets kunt worden. Waar je geen expert hoeft te zijn om binnen te kunnen komen. Het is een laboratorium. Het is een experiment.
En zo keer ik terug bij de slechte graffiti op de muren van het binnenpleintje. De wereld heeft slechte graffiti nodig omdat het goede graffiti nodig heeft, omdat slechte graffiti iets is wat vóór goede graffiti komt. Omdat goede graffiti tot goede kunst leidt en tot goede ontwerpen. Omdat graffiti leuk is.
Experimentele kunst in al zijn vormen staat vaak centraal in een subcultuur. Experimentele kunst is doorgaans nieuw, en verzet zich vaak tegen mainstreamkunst en -cultuur. Het beweegt zich snel – te snel voor brede steun en waardering. Het probleem met experimenten is natuurlijk dat ze vaak falen.
Commerciële podia kunnen het risico van een dergelijke mislukking niet nemen. De belangen zijn te groot; de investeringen en de vaste uitgaven te hoog. En zo komt het op subculturen en de underground aan om de ruimte te creëren voor dergelijke experimenten. De muurschilderingen op het binnenplein zijn nu misschien slecht, maar in de toekomst worden ze wellicht beter. Of misschien schildert iemand ze gewoon over. Je hoeft alleen maar de deur te openen.